Advertisement
 
سورة الزمر

39. Az-Zumar | 75 verses | The Groups | Meccan

Search | Recitation | Topics | Uthmani Script | Words | Quran Teacher

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi
1. De openbaring van dit boek is van den machtigen den wijzen God.
2. Waarlijk, wij hebben u dit boek met waarheid geopenbaard: dient dus God, en vertoont hun den waren godsdienst.
3. Zijt gij Gode geen waren godsdienst verschuldigd? Maar wat hen betreft, die zich andere beschermers naast hem uitkiezen, zeggende: Wij aanbidden hen alleen, opdat zij ons nader tot God zouden mogen brengen, waarlijk, God zal tusschen hen richten, nopens hetgeen waaromtrent zij verschillen. Waarlijk, God zal dengeen niet richten, die leugenaar of ondankbaar is.
4. Indien God begeerd zou hebben, een zoon te bezitten, zou hij zeker naar zijn welbehagen gekozen hebben, uit datgene wat hij geschapen heeft. Maar zoo iets zij verre van hem! Hij is de eenige, de almachtige God.
5. Hij heeft de hemelen en de aarde geschapen met waarheid: hij doet den dag door den nacht opvolgen, en hij doet den nacht door den dag vervangen, en hij dwingt de zon en de maan hare diensten te volbrengen: ieder van haar haast zich, een bepaalden tijdkring te voltooien. Is hij niet de Machtige, de Vergever van zonden?
6. Hij schiep u uit een man, en vormde daarna uit hem zijne vrouw; en Hij heeft u vier paren vee geschonken. Hij vormde u, in de ingewanden uwer moeders door verschillende, trapsgewijze vormingen, in de de duisternis van drie sluiers. Dit is God uw Heer; hem behoort het koninkrijk; er is geen God buiten hem. Waarom hebt gij u dus van zijne vereering tot den afgodendienst gewend?
7. Indien gij ondankbaar zijt, waarlijk, God heeft u niet noodig; doch hij bemint geene ondankbaarheid bij zijne dienaren; maar indien gij dankbaar zijt, zal hij zich zeer met u verheugen. Eene beladen ziel zal den last eener andere niet dragen; daarna zult gij tot uwen Heer wederkeeren, en hij zal u verklaren wat gij verricht hebt en u dienovereenkomstig beloonen; Want hij kent de binnenste deelen uwer borsten.
8. Als de droefheid een mensch overvalt, roept hij zijnen Heer aan en wendt zich tot hem; maar daarna, als God hem van zijne gunst heeft geschonken, vergeet hij het Wezen, dat hij te voren heeft aangeroepen, en stelt anderen gelijk met God, opdat hij de menschen van hunnen weg zou afleiden. Zeg tot zulk een man: Geniet dit leven in uwe ongetrouwheid voor een korten tijd; maar hierna zult gij zekerlijk een der bewoners van het hellevuur zijn.
9. Zal hij, die zich in de uren des nachts aan het gebed overgeeft, nedergebogen en staande, en die zorg draagt voor het volgende leven en op de genade van zijn Heer hoopt, behandeld worden als de goddeloozen? Zeg: Zullen zij, die hunnen plicht kennen en zij, die dien niet kennen, gelijk staan? Waarlijk alleen de man van verstand zal gewaarschuwd worden.
10. Zeg: o mijne dienaren, die gelooft! vreest uwen Heer. Zij, die goed in deze wereld doen, zullen goede belooning in de volgende ontvangen en Gods aarde is ruim. Waarlijk, zij die met geduld volharden, zullen hunne belooning, zonder maat ontvangen.
11. Zeg: Mij is bevolen God te vereeren en hem den zuiveren godsdienst te wijden,
12. En mij is bevolen de eerste Moslem te zijn.
13. Zeg: Waarlijk, ik vrees de straf van den grooten dag, indien ik mijn Heer ongehoorzaam ben.
14. Zeg: ik vereer God, terwijl ik hem eenen zuiveren godsdienst wijde.
15. Maar gij aanbidt, buiten hem, wat gij wilt. Zeg: Waarlijk, zij zullen de verliezers zijn, die op den dag der opstanding hunne eigene zielen en hunne gezinnen zullen verliezen; is dit geen duidelijk verlies?
16. Boven hen zullen daken van vuur, en onder hen vloeren van vuur wezen. Daarmede bedreigt God zijne dienaren; vreest mij dus, o mijne dienaren!
17. Maar zij, die de vereering van afgoden vermijden en tot God gewend zijn, zullen goede tijdingen ontvangen. Breng dus goede tijdingen tot mijne dienaren,
18. Die naar mijn woord luisteren, en volgen wat daarin het uitnemendst is. Dit zijn degenen die God richt en dat zijn menschen van verstand.
19. Kunt gij dus hem, o Mahomet! over wien het vonnis der eeuwige straf rechtvaardig werd uitgesproken, of hem bevrijden, die bestemd is het hellevuur te bewonen.
20. Maar voor hen, die hunnen God vreezen, zullen verheven verblijfplaatsen in het paradijs gereed gemaakt wezen, waarboven andere vertrekken zullen gebouwd zijn, en onder welke rivieren zullen stroomen. Dit is Gods belofte, en God zal niet te kort doen aan zijne belofte.
21. Ziet gij niet, dat God water van den hemel nederzendt en dit in de aarde doet gaan om er bronnen van te vormen, en daardoor graan (planten) van verschillende soorten voortbrengt? Daarna doet hij die verdorren, en gij ziet haar geel worden; en daarna doet hij die tot stof worden. Waarlijk hierin is eene onderrichting voor mannen van verstand.
22. Zal dus hij, wiens borst verwijd is, om den godsdienst van den Islam te ontvangen, en die het licht van zijn Heer volgt, zoo als hij wezen, wiens hart versteend is omtrent de herdenking van God! Zij verkeeren in eene duidelijke dwaling.
23. God heeft een uitnemend woord geopenbaard; een boek, dat overeenkomstig zichzelven is, en herhaalde vermaningen bevat. De huid van hen die hunnen Heer vreezen, krimpt uit vrees daarvoor ineen, daarna worden, bij de herdenking van hunnen Heer, hunne huiden en ook hunne harten zacht. Dit is de leiding van God; hij wil daardoor leiden wien hem behaagt, en hij, dien God zal doen dwalen, zal geen leider hebben.
24. Zal dus hij, die op den dag der opstanding verplicht zal wezen, zich met zijn aangezicht te beschutten tegen de gestrengheid der straf, gelijk zijn aan hem, die daarvoor veilig is? Den goddeloozen zal gezegd worden: Proeft wat gij hebt verdiend.
25. Zij die vóór hen waren, beschuldigden hunnen gezanten van bedrog; daarom kwam eene straf op hen, van waar zij het niet verwachtten.
26. En God vernederde hen in dit leven, maar de straf van het volgende leven zal zekerlijk grooter wezen. Indien zij mannen van verstand waren, zouden zij dit weten.
27. Wij hebben den mensch thans, in dezen Koran, alle soorten van gelijkenissen voorgesteld, opdat hij gewaarschuwd zou wezen.
28. Een Arabische Koran waarin geen bochten zijn; opdat zij God zouden vreezen.
29. God stelt als eene gelijkenis een man voor, die verscheidene makkers heeft, welke onder elkander verschillen, en een man die zich geheel aan een persoon overgeeft: zullen dezen met elkander gelijk gesteld worden? Dank den Heere. Neen! Maar het meerendeel hunner begrijpen niet.
30. Waarlijk, gij, o Mahomet! zult sterven.
31. En gij zult met elkander daarover, op den dag der opstanding, voor uwen Heer twisten.
32. Wie is onrechtvaardiger dan hij, die eene leugen omtrent God uitdenkt, en waarheid loochent als die tot hem komt? Bestaat er dan geene woning in de hel voor de ongeloovigen.
33. Maar hij die waarheid brengt, en hij die daaraan geloof hecht, dat zijn zij die God vreezen.
34. Zij zullen alles verkrijgen, wat zij voor het aangezicht van hunnen Heer ook mogen begeeren; dit zal de belooning der rechtvaardigen wezen.
35. God zal het slechtste uitwisschen van hetgeen zij hebben bedreven, en zal hun hunne belooning geven, overeenkomstig de uiterste verdiensten van het goede, dat zij gedaan zullen hebben.
36. Is God geen toereikend beschermer van zijn dienaar? Zij zullen nog trachten u bevreesd te maken voor de valsche godheden welke zij nevens God aanbidden. Maar hij, wien God doet dwalen, zal niemand hebben om hem te leiden.
37. En hij, die door God gericht wordt, zal door niemand kunnen misleid worden. Is God niet machtig, en in staat te wreken?
38. Indien gij hun vraagt, wie de hemelen en de aarde heeft geschapen, zullen zij zekerlijk antwoorden: God. Zeg: Denkt gij dus, dat de godheden, die gij naast God aanroept, in staat zijn, mij van zijne bezoeking te verlossen, indien het Gode behaagt mij te bezoeken? of dat zij in staat zijn, zijne genade te weerhouden, indien het hem behaagt mij genade te betoonen? Zeg: God is mijn toereikende ondersteuner; laten zij in hem hun vertrouwen stellen, die dat in niemand trachten te plaatsen.
39. Zeg: O mijn, volk! handelt gij overeenkomstig uw vermogen; waarlijk, ik zal handelen overeenkomstig het mijne.
40. Hierna zult gij weten aan wien van ons eene straf zal worden opgelegd, die hem met schaamte bedekken, en op wien eene zware straf nederkomen zal.
41. Waarlijk, wij hebben u het boek van den Koran, tot onderrichting van den mensch, in waarheid geopenbaard. Wie daardoor gericht zal worden, zal gericht zijn ten voordeele zijner eigene ziel, en wie dwalen zal, zal slechts tegen zijne ziel dwalen; en gij zijt geen bewaker van hen.
42. God neemt de zielen der menschen, op den tijd van hunnen dood tot zich en ook van hen, die niet sterven, neemt hij de ziel in hunnen slaap, en hij onthoudt haar hun, omtrent welke hij het besluit des doods heeft genomen; maar hij zendt de overigen tot een bepaald tijdperk terug. Waarlijk, hierin zijn teekenen voor hen die overwegen.
43. Hebben de Koreïshieten afgoden genomen tot hunne tusschenpersonen bij God? Zeg: Wat! niettegenstaande deze geene macht over iets bezitten, noch verstand bezitten.
44. Zeg: Tusschentreding is geheel in Gods bestiering: hem is het koninkrijk van hemel en aarde, en hierna zult gij tot hem terugkeeren.
45. Als de eenige God wordt vermeld, krimpt het hart van spijt ineen van hen, die niet in het volgende leven gelooven; maar als de valsche goden, die naast hem vereerd worden, vermeld worden, ziet, dan zijn zij met vreugde vervuld.
46. Zeg: O God! schepper van hemel en aarde, die weet wat geheim en wat duidelijk is, gij zult tusschen uwe dienaren richten nopens datgene waaromtrent zij verschillen.
47. Indien zij, die onrechtvaardig handelen, meesters waren van alles wat op de aarde is en nog meer daarenboven, waarlijk, zij zouden het geven om zich zelven los te koopen, van de smart der straf op den dag der opstanding, en daar zullen hun, van God verschrikkingen verschijnen, welke zij zich nimmer konden verbeelden.
48. En daar zullen hun hunne booze daden duidelijk verschijnen, en datgene, waarover zij gespot hebben, zal hen omringen.
49. Als de mensch door droefheid wordt getroffen, roept hij ons aan, doch daarna, als wij hem van onze gunst hebben geschonken, zegt hij: ik heb het alleen ontvangen wegens Gods bekendheid met mijne verdiensten. Integendeel, het is eene proef; maar het meerendeel hunner weet het niet.
50. Zij die vóór hen waren, zeiden hetzelfde; maar datgene wat zij gewonnen hebben, is hun niet van voordeel,
51. En het booze, dat zij hebben bedreven, valt op hen. En al wie van Mekka's bewoners onrechtvaardig zal hebben gehandeld, op dien zullen eveneens de booze daden vallen, welke zij verdiend hebben,; nimmer zullen zij de goddelijke wraak verijdelen.
52. Weten zij niet, dat God zijnen voorraad overvloedig besteedt aan wien hem behaagt, en dat hij spaarzaam is naar zijn welbehagen? Waarlijk, hierin zijn teekenen voor hen die gelooven.
53. Zeg: O mijne dienaren! die tegen uwe eigene zielen hebt gezondigd, wanhoopt niet omtrent Gods genade; gij weet dat God alle zonden vergeeft; want hij is genadig en barmhartig.
54. En weest tot uwen Heer gekeerd en onderwerpt u aan hem, voor de bedreigde straf u overvalle; want dan zult gij niet geholpen worden.
55. En volgt de uitmuntendste onderrichtingen, die u van uwen Heer zijn nedergezonden, alvorens de straf plotseling op u nederkome, en gij de nadering daarvan niet bemerkt.
56. En eene ziel zegt, helaas! Ik was zorgeloos omtrent mijn plicht nopens God; waarlijk, ik was een spotter.
57. Of die zegt: Indien God mij zou geleid hebben, waarlijk, dan ware ik een vrome geweest.
58. Of die zegt, op het zien der gereedgemaakte straf: indien ik nog eens in de wereld kon terugkeeren, zou ik een rechtvaardige worden.
59. Maar God zal antwoorden: Mijne teekens kwamen vroeger tot u, en gij hebt die van valschheid beschuldigd; gij waart opgeblazen door trotschheid en werd een ongeloovige.
60. Op den dag der opstanding zult gij de aangezichten van hen, die leugens omtrent God hebben uitgedacht, zwart zien worden. Is er geen verblijf voor de laatdunkenden in de hel gereed gemaakt?
61. Maar God zal degenen bevrijden die hem zullen vreezen, en hen in hunne plaats van veiligheid leiden: het kwaad zal hen niet bereiken en zij zullen niet bedroefd worden.
62. God is de schepper van alle dingen, en hij is de beheerscher van alle dingen.
63. Hem behooren de sleutels van hemel en aarde; en zij die niet in de teekens van God gelooven, zullen te gronde gaan.
64. Zeg: Gebiedt gij mij daarom iets anders dan God te aanbidden, gij dwazen?
65. Nadat het u door openbaring is gezegd, en ook tot de profeten die vóór u waren, zeggende: Waarlijk, indien gij deelgenooten met God vereenigt, zullen al uwe werken zonder eenig nut wezen, en gij zult zekerlijk een van hen zijn, die te gronde gaan.
66. Vreest dus veeleer God, en weest dankbaar.
67. Maar zij schatten God niet op de juiste waarde, terwijl de geheele aarde op den dag der opstanding, slechts eene handvol voor hem zal uitmaken, en de hemelen in zijne rechterhand ineengerold zullen worden. Geloofd zij hij, en verre verheven boven de afgoden, welke zij met hem vereenigen!
68. Eene trompet zal geblazen worden, en allen die in den hemel en op aarde zijn, behalve zij, omtrent welke het Gode zal behagen, hen van het algemeene lot uit te zonderen, zullen den geest geven. Daarna zal nog eens geblazen worden, en ziet, zij zullen verrijzen en opzien.
69. En de aarde zal schitteren door het licht van haren Heer, en het boek zal opengelegd worden, en de profeten en martelaren zullen als getuige worden gebracht; en er zal met waarheid tusschen hen worden geoordeeld; en zij zullen niet onrechtvaardig behandeld worden.
70. En iedere ziel zal ten volle worden beloond, overeenkomstig hetgeen zij zal hebben verricht; want hij weet volkomen wat zij doen.
71. En de ongeloovigen zullen bij scharen in de hel worden gedreven, totdat, als zij daar zullen aankomen, hare poorten zullen worden geopend, en de bewaarders daarvan zullen tot hen zeggen: Kwamen geene gezanten uit uw midden tot u, die de teekens van uwen Heer herinnerden, en u voor de ontmoeting van dezen uwen dag waarschuwden. Zij zullen antwoorden: Ja; maar het vonnis van eeuwige straf is rechtvaardig over de ongeloovigen uitgesproken.
72. Men zal tot hen zeggen: Treedt de poorten der hel binnen, om daarin voor eeuwig te wonen, en ellendig zal het verblijf der trotschen zijn!
73. Maar zij, die hunnen Heer hebben gevreesd, zullen bij scharen naar het paradijs worden geleid, tot zij daar zullen aankomen; en de poorten daarvan zullen dadelijk worden opengezet, en de wachten daarvan zullen tot hen zeggen: Vrede zij op u! gij waart goed: treedt dus het paradijs binnen, ten einde daar voor eeuwig te verblijven.
74. En zij zullen antwoorden: Geloofd zij God, die zijne belofte heeft vervuld en ons de aarde heeft doen erven, opdat wij in het paradijs zouden wonen, waar het ons behaagt. Hoe uitmuntend is de belooning van hen, die rechtvaardigheid uitoefenen!
75. En gij zult de engelen zien, gaande in optocht om den troon, den lof van hunnen Heer verkondigende, en er zal met waarheid tusschen hen worden geoordeeld, en zij zullen zeggen: Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!

Listen Quran Recitation

Mishary Rashed al-Efasy
Prophet's Mosque (4 Reciters)
Mohammed Siddiq Al Minshawy
Abdullah Basfar
Muhammad Aiyub
Sodais and Shuraim